Huug van Duijn
Utrecht University
Network
Latest external collaboration on country level. Dive into details by clicking on the dots.
Publication
Featured researches published by Huug van Duijn.
European Journal of General Practice | 2005
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; Christopher Collett Butler; Samuel Coenen; Theo Verheij
Introduction Most antibiotics in primary care are for respiratory tract infections, while the vast majority of these infections are self-limiting. This over-prescribing of antibiotics wastes money, unnecessarily exposes patients to risk of side effects, encourages re-consulting for similar problems and causes antimicrobial resistance. Several studies have reported a large international variation in out-patient antibiotic use in Europe. The international trend to prescribe more broad-spectrum, newer and more expensive chemotherapeutics 4,5 and the growing antibiotic resistance problems emphasize the need of implementing guidelines advocating a restrictive antibiotic policy. An awareness of possible determinants of international differences in antibiotic prescribing could help in designing interventions.
European Journal of General Practice | 2015
Clare H. Luymes; Wouter de Ruijter; Rosalinde K. E. Poortvliet; Hein Putter; Huug van Duijn; Mattijs E. Numans; Yvonne M. Drewes; Jeanet W. Blom; Willem J. J. Assendelft
Background: Guidelines and accompanying risk charts concerning cardiovascular risk management (CVRM) are regularly revised worldwide. Objective: To evaluate whether revision of the Dutch CVRM guideline has led to the reclassification of patients and, accordingly, to changes in drug recommendations. Methods: All medical records (year 2011) of patients aged 40–65 years with no history of cardiovascular disease (CVD) but using antihypertensive and/or lipid-lowering drugs, were selected from the Registration Network of General Practices associated with Leiden University Medical Center. Multiple imputation techniques for missing determinants were used. The individual cardiovascular risk was calculated and the resulting drug recommendation was assessed according to both the 2006 and 2012 versions of the guideline. Results: In total, 2075 patients were selected, of whom 1248 fulfilled the guideline criteria (systolic blood pressure 115–180 mmHg and total cholesterol/high-density-lipoprotein-cholesterol ratio 3.5–8). According to the 2012 guideline, 58.2% of the patients had low risk and 249 patients (20.0%) shifted to a different risk category. For 150 of these patients (12.0%), this category shift implied a shift in drug recommendation. The probability of shifting in drug recommendation increased with increasing age, cholesterol level, and blood pressure, and by being male. Conclusion: Guideline revision may have important implications: based on identical values for risk factors, according to the latest revision of the Dutch CVRM guideline 20% of patients shifted in risk category and 12% of the patients shifted in drug recommendation.
Huisarts En Wetenschap | 2017
Clare H. Luymes; Wouter de Ruijter; Rosalinde K. E. Poortvliet; Hein Putter; Huug van Duijn; Mattijs E. Numans; Yvonne Drewes; Jeanet W. Blom; Willem J. J. Assendelft
SamenvattingLuymes CH, De Ruijter W, Poortvliet RKE, Putter H, Van Duijn HJ, Numans ME, Drewes YM, Blom JW, Assendelft WJJ. Verandering cardiovasculair medicatieadvies door herziening richtlijn. Huisarts Wet 2017;60(1):6-8.Achtergrond In 2012 verscheen de herziene multidisciplinaire richtlijn Cardiovasculair risicomanagement (CVRM). Wij hebben onderzocht of patiënten door deze herziening in een andere risicocategorie van voorspeld risico op hart- en vaatziekten (HVZ) terechtkomen en welke consequenties dat heeft.Methode In dit cross-sectionele onderzoek hebben we patiënten geselecteerd uit het Registratie Netwerk Universitaire Huisartspraktijken Leiden en omstreken (RNUH-LEO), die tussen 40 en 65 jaar oud waren en geen HVZ hadden, en die in 2011 antihypertensiva en/of lipidenverlagende medicatie gebruikten. We berekenden individuele cardiovasculaire risicoscores op basis van bloeddruk- en cholesterolwaarden uit de periode voordat deze patiënten met de medicatie gestart waren. Vervolgens hebben we de medicatieadviezen op basis van de richtlijn CVRM uit 2006 en 2012 met elkaar vergeleken. We gebruikten multipele imputatietechnieken voor ontbrekende gegevens.Resultaten We hebben 2075 patiënten geselecteerd, van wie er 1248 aan de richtlijncriteria uit 2006 en 2012 voldeden. Volgens de richtlijn uit 2012 had 58,2% van de patiënten een laag risico en zou het advies zijn geen medicatie te starten. Daarnaast veranderden 249 van de 1248 patiënten (20,0%) van risicocategorie ten opzichte van de richtlijn uit 2006 en impliceerde de richtlijnverandering bij 150 patiënten (12,0%) een verandering van het medicatieadvies. Bij 126 van deze 150 patiënten was het advies op basis van de richtlijn CVRM uit 2006 om geen medicatie te starten, terwijl de richtlijn uit 2012 adviseerde om dat wel te doen; voor 24 patiënten gold een omgekeerd advies.Conclusie Herziening van de richtlijn CVRM kan implicaties hebben voor het aanbevolen beleid. De huidige richtlijn CVRM geeft niet aan hoe artsen hiermee om moeten gaan. Richtlijnenmakers zouden hierover bij een revisie aanbevelingen moeten opnemen.
Huisarts En Wetenschap | 2017
Huug van Duijn
Context Kaalheid komt ook bij vrouwen voor. De meest voorkomende vorm van kaalheid bij vrouwen is alopecia androgenetica of female pattern hair loss (FPHL). Vrouwen worden – in tegenstelling tot mannen – niet helemaal kaal, maar krijgen last van erg dun haar op de kruin en het voorhoofd. Hoewel dit al vanaf de puberteit plaats kan vinden, krijgen de meeste vrouwen hier pas na de menopauze last van. Begrijpelijkerwijs kan deze vorm van kaalheid een grote impact hebben op het zelfvertrouwen en de kwaliteit van leven (QoL).
Huisarts En Wetenschap | 2008
Hans Uijen; Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; F.G. Schellevis; Hans van der Wouden
SamenvattingUijen JHJM, Van Duijn HJ, Kuyvenhoven MM, Schellevis FG, Van der Wouden JC. Kinderen met hoesten, keelpijn en oorpijn: wie raadpleegt de huisarts? Huisarts Wet 2008;51(13):663-8.Inleiding Luchtwegklachten als hoesten, keelpijn en oorpijn komen bij kinderen vaak voor en gaan meestal vanzelf over. Toch raadplegen veel (ouders van) patiënten hiervoor de huisarts. We onderzochten welke kenmerken van kinderen, hun ouders en hun huisartsen samenhangen met het besluit om voor deze klachten naar de huisarts te gaan.Methode We gebruikten de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk om kenmerken van kinderen van nul tot zeventien jaar en hun huisartsen in kaart te brengen. We stuurden een vragenlijst naar patiënten om de aanwezigheid van luchtwegklachten te achterhalen en na te gaan of ze er hun huisarts voor hadden bezocht. We analyseerden de gegevens aan de hand van een multivariate logistische regressieanalyse.Resultaten Van de 550 kinderen die in de twee weken voorafgaande aan het interview hoestten, of keelpijn of oorpijn hadden, bezochten er 147 hun huisarts. Jonge kinderen gingen vaker naar de huisarts voor respiratoire symptomen dan oudere kinderen. Dit gold tevens voor kinderen bij wie sprake was van koorts, langere ziekteduur, en voor kinderen die hun gezondheid als ‘slecht’ tot ‘goed’ beoordeelden of die in een stedelijk gebied woonden. Ook gingen kinderen vaker naar de huisarts als de ouders ongerust waren en als de kinderen of de ouders door iemand anders waren geadviseerd om naar de huisarts te gaan. Huisartskenmerken hingen niet samen met de mate van consultatie.
Huisarts En Wetenschap | 2007
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; F.G. Schellevis; Theo Verheij
SamenvattingVan Duijn HJ, Kuyvenhoven MM, Schellevis FG, Verheij ThJM. Groen slijm, witte stippen en antibiotica. Opvattingen van patiënten en huisartsen en het beleid bij luchtweginfecties. Huisarts Wet 2007;50(4):150-5.Luchtwegklachten gaan meestal vanzelf over en antibiotica zijn dan ook zelden nodig. Toch schrijven huisartsen veelvuldig antibiotica voor bij deze klachten. Tegen deze achtergrond wilden wij nagaan in hoeverre de opvattingen van huisartsen en patiënten over luchtwegklachten en antibiotica van elkaar verschillen, en of die opvattingen een rol spelen bij het ziektegedrag van patiënten en bij de beslissing van de huisarts om antibiotica voor te schrijven. De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op gegevens van de Tweede Nationale Studie van het NIVEL.De opvattingen van patiënten en huisartsen over luchtwegklachten en antibiotica blijken inderdaad van elkaar te verschillen. Om misverstanden te voorkomen en gemakkelijker overeenstemming over de behandeling te bereiken, zou de huisarts tijdens het consult de verwachtingen en opvattingen van de patiënt meer moeten exploreren. Zowel patiënten als huisartsen gaven aan dat zij ontstekingsverschijnselen als groen sputum en witte stippen in de keel een belangrijke reden vinden voor antibiotica. Wellicht kunnen gerichte publiekscampagnes en nascholing dit beeld bijstellen. Patiënten die aangaven dat de huisarts hen zorgvuldig had onderzocht, waren vaker tevreden over het consult. Of zij al dan niet antibiotica kregen, was niet van invloed op die tevredenheid.Huisartsen die aangaven dat zij snel geneigd zijn nieuwe medicijnen voor te schrijven, schreven relatief meer tweedekeusantibiotica voor bij luchtwegepisodes. De neiging om snel nieuwe geneesmiddelen voor te schrijven hangt sterk samen met het ontvangen van artsenbezoekers. Het verdient daarom aanbeveling dat de huisarts de verwerving van nieuwe farmacotherapeutische informatie bewust beperkt tot FTO en nascholing.AbstractVan Duijn HJ, Kuyvenhoven MM, Schellevis FG, Verheij ThJM. Green sputum, white spots and antibiotics: Role of patients’ and doctors’ views and the management of respiratory tract infections. Huisarts Wet 2007;50(4):150-5.Although the vast majority of respiratory tract symptoms are self-limiting and antibiotics are seldom needed, general practitioners (GPs) frequently prescribe antibiotics for these symptoms. Therefore this study aimed to explore differences in views on respiratory tract symptoms and antibiotics and to explore the role of these views on the management of respiratory tract symptoms of both patients and GPs. The results of the study are based on data derived from the Second Dutch National Survey of General Practice of NIVEL (DNSGP-2).Patients’ views differ from those of GPs. To avoid misperceptions and to enhance shared decision-making, GPs should better explore patients’ expectations and views during consultation. Both patients and GPs reported signs of inflammation such as green sputum and white spots in the throat to be important reasons for prescribing antibiotics. Public campaigns and postgraduate training will probably be able to provide a more appropriate opinion on the prognostic value of these inflammation signs. Patients who reported having been carefully examined by the GP were more often satisfied with the visit, while being prescribed antibiotics was not associated with patients’ satisfaction.GPs who reported a greater inclination to prescribe new drugs prescribed relatively more second-choice antibiotics for respiratory tract episodes. The number of visits by pharmaceutical company representatives was strongly associated with this inclination. Therefore information on pharmacotherapy should be obtained by participating in pharmacotherapy peer review groups or postgraduate training programs.
British Journal of General Practice | 2007
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; F.G. Schellevis; Theo Verheij
BMC Family Practice | 2007
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; Hanneke M. Tiebosch; F.G. Schellevis; Theo Verheij
Journal of Antimicrobial Chemotherapy | 2005
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; F.G. Schellevis; Theo Verheij
Scandinavian Journal of Primary Health Care | 2002
Huug van Duijn; Marijke M. Kuyvenhoven; Ineke Welschen; Henk Den Ouden; Andries Slootweg; Theo Verheij