I. Bakker
Wageningen University and Research Centre
Network
Latest external collaboration on country level. Dive into details by clicking on the dots.
Publication
Featured researches published by I. Bakker.
European Journal of Clinical Nutrition | 2003
I. Bakker; J.W.R. Twisk; W. van Mechelen; Gert Mensink; H.C.G. Kemper
Objective: In nutritional research, a growing interest in the use of computer-assisted cross-check dietary history interview methods exists in order to improve cost-effectiveness. The introduction of such a method in an ongoing longitudinal study was evaluated with special emphasis on the effect on interviewer bias.Design: A study for the interviewer bias within and the agreement between a previously used paper-based face-to-face cross-check dietary history interview method and a newly developed interviewer-administered computer-assisted version of this interview method.Subjects: The interviewer bias of 436 face-to-face interviews is compared with that of 352 computer-assisted interviews. A subset of 82 subjects underwent a face-to-face interview at the mean age of 27 and 32 y and a computer-assisted interview at their mean age of 36 y. Energy, three macronutrients (protein, fat and carbohydrate), two micronutrients (calcium and iron) and alcohol intakes obtained by these three measurements are compared to analyse the agreement between the two interview methods.Results: ANOVA showed no interviewer bias for all seven analysed nutrients within the data from the computer-assisted interview, while for the face-to-face interview method, several nutrients varied significantly among the interviewers. Five different measures, used to analyse the agreement (differences, Pearsons correlation, ICC, square weighted kappa and Bland–Altman plots), showed no relevant differences between the two cross-check dietary history interview methods.Conclusions: It is concluded that the computer-assisted interview caused a reduction of interviewer bias and is of similar quality to the face-to-face interview method. Computerization of a paper-based interview can be implemented in a running cohort if a change in method is unavoidable.
Journal of Affective Disorders | 2010
Kimi Uegaki; I. Bakker; Martine C. de Bruijne; Allard J. van der Beek; Berend Terluin; Harm van Marwijk; Martijn W. Heymans; W.A.B. Stalman; Willem van Mechelen
BACKGROUND Stress-related mental health problems negatively impact quality of life and productivity. Worldwide, treatment is often sought in primary care. Our objective was to determine whether a general practitioner-based minimal intervention for workers with stress-related sick leave (MISS) was cost-effective compared to usual care (UC). METHODS We conducted an economic evaluation from a societal perspective. Quality-adjusted life years (QALYs) and resource use were measured by the EuroQol and cost diaries, respectively. Uncertainty was estimated by 95% confidence intervals, cost-effectiveness planes and acceptability curves. Sensitivity analyses and ancillary analyses based on preplanned subgroups were performed. RESULTS No statistically significant differences in costs or QALYs were observed. The mean incremental cost per QALY was -euro 7356 and located in the southeast quadrant of the cost-effectiveness plane, whereby the intervention was slightly more effective and less costly. For willingness-to-pay (lambda) thresholds from euro 0 to euro 100,000, the probability of MISS being cost-effective was 0.58-0.90. For the preplanned subgroup of patients diagnosed with stress-related mental disorders, the incremental ratio was -euro 28,278, again in the southeast quadrant. Corresponding probabilities were 0.92 or greater. LIMITATIONS Non-significant findings may be related to poor implementation of the MISS intervention and low power. Also, work-presenteeism and unpaid labor were not measured. CONCLUSIONS The minimal intervention was not cost-effective compared to usual care for a heterogeneous patient population. Therefore, we do not recommend widespread implementation. However, the intervention may be cost-effective for the subgroup stress-related mental disorders. This finding should be confirmed before implementation for this subgroup is considered.
Patient Education and Counseling | 2010
I. Bakker; Harm van Marwijk; Berend Terluin; Johannes R. Anema; Willem van Mechelen; W.A.B. Stalman
OBJECTIVE To study the effects of a brief patient-stress management training on the performance of general practitioners (GPs). METHODS After training in the Minimal Intervention for Stress-related mental disorders with Sick leave (MISS), the performance of 24 GPs was compared with the usual care provided by 22 GPs. Outcome measures in this intervention were: assignment of a diagnosis, taking an activating approach and monitoring the symptoms. RESULTS Twenty-three GPs completed the training. Outcomes showed that the training added to a psychosocial diagnosis. Other skills (using a questionnaire to make a diagnosis, handing out information leaflets and monitoring the symptoms) were to some extent improved by the training. CONCLUSION The result indicates limited adherence of GPs to the MISS. Only a few components of the training were actually applied after the training, and there is still ample room for improvement. PRACTICE IMPLICATIONS More than the current 11h of training are probably needed to change the behaviour of GPs in general. Within educational programmes more attention should be given to the implementation of new behaviour, particularly when it concerns the treatment of patients with stress-related problems.
Tijdschrift Voor Bedrijfs- En Verzekeringsgeneeskunde | 2006
Karin I. Proper; B. Bergstra; I. Bakker; W. van Mechelen
SamenvattingDit artikel is het eerste van een reeks van vier artikelen waarin een overzicht wordt gegeven van de beschikbaarheid en effectiviteit van primaire preventie-eerstelijnsleefstijlinterventies die toepasbaar zijn in de bedrijfsgezondheidszorg. Dit artikel gaat in op het leefstijlthema ‘bewegen’. Op basis van literatuuronderzoek is geconcludeerd dat bewegingsstimuleringsinterventies een positief effect hebben op een aantal gezondheidsgerelateerde variabelen, zoals de mate van lichamelijke activiteit, het aëroob uithoudingsvermogen en het percentage lichaamsvet. Indien het programma tevens gericht is op het bewegingsapparaat, leidt het over het algemeen tot een vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat. Voor het effect op werkgerelateerde variabelen, zoals bijvoorbeeld ziekteverzuim, ontbreekt een bewijs mede vanwege gebrek aan onderzoeken met een goede onderzoeksopzet. Op basis van gesprekken met veldpartijen bleek dat interventies ter stimulering van bewegen weliswaar ontwikkeld en ingezet worden, maar dat deze niet structureel geëvalueerd worden. Arbodiensten zetten bewegen niet of nauwelijks in ten behoeve van primaire preventie. Bij het realiseren van de intentie van de NVAB om leefstijlinterventies vaker in te laten zetten door de bedrijfsarts, dient dit beleidsdoel dan ook goed gecommuniceerd te worden met bedrijfsartsen. Op basis van het thans nieuwe inzicht is het mogelijk dat er richtlijnen ontwikkeld worden voor diverse typen van interventies ter stimulering van bewegen, die haalbaar zijn voor toepassing in de werksetting.
Tijdschrift Voor Bedrijfs- En Verzekeringsgeneeskunde | 2006
K.I. Proper; I. Bakker; K. van Overbeek; M.W. Verheijden; W. van Mechelen
SamenvattingDit artikel betreft de laatste in een reeks van vier artikelen, waarin een overzicht wordt gegeven van de beschikbaarheid en effectiviteit van (primair) preventieve leefstijlinterventies, toepasbaar in de bedrijfsgezondheidszorg. Dit artikel gaat over voeding. Op basis van het literatuuronderzoek wordt geconcludeerd dat voedingsinterventies gericht op het verbeteren van de groente- en fruitconsumptie en/of op het verminderen van de vetconsumptie effectief zijn op de consumptie van groente en fruit, respectievelijk de inname van vet. Interventies gericht op gezonde voeding hebben uitsluitend een gunstig effect op lichaamsgewicht indien de interventie tevens gericht is op andere leefstijlaspecten, waaronder voornamelijk stimulering van meer bewegen en kunnen daarmee bijdragen aan de preventie van overgewicht. Het bewijs voor een effect op bloeddruk, cholesterolgehalte en werkgerelateerde uitkomstmaten ontbreekt vooralsnog, mede als gevolg van het beperkte aantal onderzoeken op dit terrein. In Nederland zijn diverse partijen actief in het ontwikkelen van voedingsinterventies. Gedegen evaluaties van deze interventies vinden echter nauwelijks plaats. Aangezien arbodiensten weinig tot geen ervaring hebben in het inzetten van interventies ter stimulering van gezonde voeding, is het wenselijk dat richtlijnen ontwikkeld worden waarbij rekening wordt gehouden met de haalbaarheid in de bedrijfsgezondheidszorg.
Tijdschrift Voor Bedrijfs- En Verzekeringsgeneeskunde | 2006
K. van Overbeek; I. Bakker; K.I. Proper; W. van Mechelen
SamenvattingIn dit artikel worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar het effect van leefstijlinterventies gericht op het voorkómen, verminderen of stoppen van rookgedrag die toepasbaar zijn in de bedrijfsgezondheidszorg. Hiervoor is een literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn gesprekken gevoerd met contactpersonen van drie arbodiensten, het Astma Fonds, Stivoro, en het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). Uit dit onderzoek komt naar voren dat het merendeel van de werkplek-, eerstelijn- en/of gemeenschapsinterventies positieve effecten laat zien met betrekking tot het verminderen van rookgedrag. Met betrekking tot gezondheidsgerelateerde en werkgerelateerde uitkomstmaten kan geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit van stoppen-met-rokeninterventies wegens het beperkte aantal resultaten. Ook is er te weinig onderzoek gedaan naar de kosteneffectiviteit van de interventies. Bij de ontwikkeling en implementatie van leefstijlinterventies op de werkplek zouden het NIGZ en Stivoro een belangrijke rol kunnen spelen. Tevens zou men kunnen overwegen lokale samenwerkingsverbanden aan te gaan.
Tijdschrift Voor Bedrijfs- En Verzekeringsgeneeskunde | 2006
K. van Overbeek; I. Bakker; K.I. Proper; W. van Mechelen
SamenvattingIn dit artikel worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar het effect van door de bedrijfsarts toepasbare leefstijlinterventies gericht op het voorkomen, verminderen of stoppen van overmatige alcoholconsumptie. Hiervoor is een literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn gesprekken gevoerd met arbodiensten en veldpartijen. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat geen van de geselecteerde werkplekinterventies een significant effect heeft op de consumptie van alcohol, terwijl interventies uitgevoerd in de eerstelijnsgezondheidszorg en/of de gemeenschap over het algemeen wel effectief zijn in het voorkomen of verminderen van (overmatige) alcoholconsumptie. Met betrekking tot werkgerelateerde uitkomstmaten kan geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit van alcoholinterventies geïmplementeerd via de werkplek, eerstelijns gezondheidszorg en/of de gemeenschap. Er is geen onderzoek gedaan naar de kosteneffectiviteit in de geselecteerde onderzoeken. Bij de ontwikkeling en implementatie van leefstijlinterventies op de werkplek zouden het NIGZ en het Trimbos-instituut een belangrijke rol kunnen spelen. Er zal tevens rekening moeten worden gehouden met het feit dat alcoholconsumptie een stigmagevoelig onderwerp is.
Archive | 2005
S.I. de Vries; I. Bakker; K. van Overbeek; N.D. Boer; M. Hopman-Rock
Archive | 2005
K.I. Proper; I. Bakker; K. van Overbeek; B. Bergstra; M.W. Verheijden; M. Hopman-Rock; W. van Mechelen
Archive | 2005
S.I. de Vries; I. Bakker; K. van Overbeek; Nd De Boer; M. Hopman-Rock